* Presentatie van 'Het verborgen leven van de cultuur" van Max Wildiers


* Inhoud


* Woord vooraf


* Inleiding


* I. Een moeilijke definitie



* II. Het Westerse cultuurproject



* III. De crisis van het Westerse cultuuproject


 

* Slotbedenking


 

* Literatuur



 
 
   
 

Vivat Academia nummer 12
Speciale editie
februari 2018

   
   
 


Het verborgen leven van de cultuur – Max Wildiers  - 1988

 

 


“Wij zijn dan ook bijzonder gelukkig en dankbaar dat hij (Max Wildiers) aanvaard heeft dit boekje te schrijven, dat uitgegroeid is tot een essay over de organische samenhang van het cultuurverschijnsel. Wij hopen dat velen zullen ingaan op deze uitnodiging tot bezinning over de culturele situatie waarin wij ons bevinden.”

J. Huyghebaert

Toenmalig voorzitter van de Kredietbank

Max Wildiers 1904 -1996

Lijfspreuk: Spiritus quiescit numquam – De geest rust nooit.

dbnl

Wikipedia

   

Deze substantiële tekst van Max Wildiers is dertig jaar geleden gepubliceerd. Hij heeft in al die jaren zijn actualiteitsgehalte behouden. Daarom biedt het VVA zijn leden graag deze speciale editie met dit essay aan.

'Het verborgen leven van de cultuur' werd in 1988 in boekvorm uitgegeven gezamenlijk door Kredietbank NV en Uitgeverij Davidsfonds.
   
 

Omhoog

 

Het verborgen leven van de cultuur

Max Wildiers

   
 

INHOUD


WOORD VOORAF

INLEIDING

I. EEN MOEILIJKE DEFINITIE

a. Twee opvattingen
b. Cultuur als dialoog
c. De bevoorrechte sector

II. HET WESTERSE CULTUURPROJECT

a. Een tweevoudig project
b. “Kalós kai ẚgathὀs”
c. “Heer en meester van de natuur”

III. DE CRISIS VAN HET WESTERSE CULTUURPROJECT

a. Een autonoom technologisch universum
b. De finaliteit van de technologie
c. De humanisering van de technologische samenleving

SLOTBEDENKING

LITERATUUR
  Omhoog
 

WOORD VOORAF

   
 

Universiteitsrectoren en ministers deden de voorbije maanden herhaaldelijk een oproep om in onze door economie en technologie overheerste samenleving een meer evenwichtige cultuur na te streven en ook aan kunst, geschiedenis en levensverfijning die plaats te geven die hun toekomt in opleiding en management, in het leven van elke dag. Zij pleiten op die wijze voor een maatschappij die aan alle – ook geestelijke – behoeften van de mens tegemoet komt.

Het rijke en veelzijdige schouwspel dat het culturele leven van de Westerse mens vormt, leent zich tot onuitputtelijke, zowel historische als wijsgerige beschouwingen.
De Kredietbank wou in de traditie van haar stelselmatige bekommernis voor de maatschappelijke uitbouw, ook een antwoord geven op die oproep en publiceert in die optiek dit essay. Max Wildiers leek ons de meest geschikte auteur om vanuit zijn brede, wereldwijde visie, zijn jarenlang zoeken en denken, zijn aandachtig analyseren van de slingerbeweging in de maatschappelijke evolutie, deze boeiende en indringende synthese te schrijven.

Wij zijn dan ook bijzonder gelukkig en dankbaar dat hij aanvaard heeft dit boekje te schrijven, dat uitgegroeid is tot een essay over de organische samenhang van het cultuurverschijnsel. Wij hopen dat velen zullen ingaan op deze uitnodiging tot bezinning over de culturele situatie waarin wij ons bevinden.
Dat wij niet alleen staan met onze waardering, moge blijken uit het feit dat het Davidsfonds besloten heeft eerlang het onderhavige boekje als het eerste van een nieuwe serie essays te lanceren.

Als Kredietbank zijn wij bijzonder vereerd dat dit essay door de auteur werd opgedragen aan zijn vorig jaar overleden broer Frans Wildiers. Die was voor ons jarenlang een bezieler van de Stichting Leefmilieu, de Stichting Nicolaas Rockox en het Cultureel Adviescomité van de bank.

J. HUYGEHEBAERT
Voorzitter Kredietbank

 




Aan de nagedachtenis
van mijn broer Frans

 




Het grootste raadsel in de kosmologie is, naar ik vermoed, niet zozeer de big-bang van bij het begin en evenmin het probleem waarom er iets is en niet niets (dat zijn misschien maar pseudoproblemen), maar wel dat het Universum in zekere zin creatief is: dat het het leven heeft voortgebracht en zo het bewustzijn – ons zelfbewustzijn dat het heelal verlicht en op zijn beurt zelf creatief is.


Karl Popper

(The Self and its Brain, blz. 61)

 




  Omhoog
 


INLEIDING

   
 

Een cultuur is altijd in opbouw. Zij is geen statisch, onveranderlijk gegeven, maar een levende stroom, die momenten van vertraging en vernauwing kent, maar ook tijden van innerlijke vernieuwing en krachtige opbloei.

De periode die achter ons ligt, was tot in een zeer recent verleden een periode van armoede en onmacht. De romantici van de vorige eeuw spraken van een “dodenslaap” en speurden naar “nieuwe levensblijken”. Tot in een zeer recent verleden wist de unitaire Belgische staat ook geen waardering op te brengen voor een authentieke Zuid-Nederlandse cultuur. Nog onlangs heeft Z.M. Koning Boudewijn in zijn kerstboodschap (1986) herinnerd aan de honderdjarige strijd die de Vlamingen hebben moeten voeren om in dit land erkenning te vinden voor hun eigen sociaal-culturele identiteit.

Toen in 1880 hef vijftigjarige bestaan van de Belgische staat werd herdacht, dachten vele Vlamingen met heimwee terug aan de verloren eenheid met het bloeiende Noorden. Naar aanleiding van dit jubileum hebben Th. Coopman en V.A. de la Montagne een bloemlezing gepubliceerd onder de titel 1830-1880. Onze Dichters. Een halve eeuw Vlaamse poëzie. Het boek was opgedragen aan Z.M. Koning Leopold II (die geen Nederlands kende) en bevat in de inleiding de volgende merkwaardige bedenking: “Koning Willem moedigde handel en nijverheid aan, ontrukte aan Frankrijk een groot gedeelte van onze kunst- en letterschatten, stichtte scholen voor lager, middelbaar en hoger onderwijs. Doch de gebeurtenissen van 1830 vergunden hem niet al dit goed tot rijpheid te zien gedijen. Toen de omwenteling een voldongen feit was, werd het weer donker in ons geestesleven…”

Het was wel moeilijk op een meer afstandelijke en koele wijze over “de gebeurtenissen van 1830” te spreken, terwijl daarbuiten diezelfde gebeurtenissen met pracht en praal werden herdacht. Dat het vanaf dat ogenblik inderdaad donker werd in ons geestesleven, wordt door niemand betwist. Vlaanderen werd economisch een arm, cultureel een achterlijk, en politiek een machteloos volk. Het heeft een lange en moeilijke strijd gevergd om hierin verandering te brengen. Slechts langzaam en ten koste van vele offers hebben wij onze sociaal-culturele identiteit herwonnen en ligt de weg weer open voor de opbouw van een authentieke Zuid-Nederlandse cultuur.

De jongeren generatie van vandaag kan zich nauwelijks voorstellen hoe de situatie er in Vlaanderen een halve eeuw geleden uitzag, hoe wij leefden onder de heerschappij van de Franstaligen en ternauwernood van een eigen cultuur konden gewagen, tenzij dan als een herinnering aan een ver en glorieus verleden. De verheerlijking van dit verleden was noodzakelijk om ons weer vertrouwen te geven in eigen kracht. Historisch gezien is het een merkwaardig fenomeen dat een volk, dat schijnbaar opgehouden had te bestaan, ondanks alle tegenstand en moeilijkheden langs vreedzame weg de eigen identiteit heroverde en met een vernieuwd zelfvertrouwen weer aansluiting zocht bij de glansperiodes uit zijn geschiedenis.

Maar het volstaat niet de draad met het verleden weer op te nemen. Het gaat er vooral om weer aansluiting te vinden bij het Europese geestesleven en op onze beurt iets bij te dragen tot de ontwikkeling en innerlijke verrijking daarvan.

Dat is geen gemakkelijke opdracht, vooral nu de Europese cultuur zèlf in een toestand van crisis en overgang verkeert. Het hele referentiekader waarbinnen zij tot stand kwam, schijnt te begeven en plaats te maken voor nieuwe inzichten en verwachtingen. De resultaten van de natuurwetenschappen en de groei van een allesomvattende technologie roepen een nieuw wereldbeeld op, dat op zijn beurt een nieuwe oriëntatie geeft aan onze ethische en esthetische bezorgdheid.

In een dergelijke situatie verdient het aanbeveling zich te bezinnen over de evolutie die thans in de wereld aan de gang is en over de factoren die deze innerlijke ontwikkeling bepalen. Alleen wie de kunst verstaat om binnen te dringen in “het verborgen leven van de cultuur”, zal zich rekenschap kunnen geven van wat thans op het spel staat en voor zichzelf een uitweg vinden uit de heersende verwarring.

  Omhoog
 
I. EEN MOEILIJKE DEFINITIE

   
 

EEN MOEILIJKE DEFINITIE

 

a. Twee opvattingen

Cultuur: een min of meer samenhangende manier van denken en handelen

Het woord “cultuur” heeft een lange geschiedenis die opklimt tot de dagen van Cicero, die het reeds had over de cultura animi; het verrijken van de geest. Sedertdien heeft het vele avonturen beleefd en in de loop der eeuwen een wisselende inhoud gekregen. Het gevolg hiervan is dat wie vandaag op zoek gat naar een klare definitie, de meest gevarieerde antwoorden krijgt en spoedig het gevoel heeft in de mist te verdwalen. Intussen wordt het woord in alle mogelijke combinaties gebruikt, waarbij meer op zijn gevoelswaarde dan op zijn wezenlijke inhoud gespeculeerd wordt. In hun Culture: a critical review of concepts and definitions (1938) bespreken Kroeber en Kluckholm niet minder dan 164 verschillende definities!

Voor sommigen heeft het woord wat zijn inhoud betreft zulke vernauwing ondergaan dat het nog alleen naar het gebied van kunst en esthetiek verwijst. Al het overige, zelfs de wetenschap, wordt dan als niet-cultuur beschouwd, wat klaarblijkelijk geïnsinueerd wordt in een bevreemdende combinatie als “Cultuur en wetenschap”, alsof wetenschap niet tot de cultuur behoorde. Wat gezegd over economie, industrie, sport? Als cultuur alleen betrekking heeft op de zgn. hogere waarden als heet ware, het goed, heet schone, dan vallen ook deze activiteiten uit de boot.

Het heeft verder niet aan cultuurfilosofen ontbroken die een onderscheid verdedigden tussen cultuur en beschaving. Cultuur zou meer op de geestelijke, beschaving meer op de stoffelijke aspecten van de menselijke bedrijvigheid betrekking hebben. In zijn beroemde Untergang des Abendlandes  gebruikt Spengler het woord beschaving om de laatste fase in het levensproces van een cultuur aan te duiden.

Wat al deze begripsomschrijvingen gemeen hebben is het feit dat zij cultuur reduceren tot een bepaalde sector van de menselijke bedrijvigheid, ondanks het feit dat het uiterst moeilijk is deze sector duidelijk af te bakenen. Sedert het baanbrekende werk van Bronislaw Malinowski e.a. is het in de kring van etnologen en sociologen echter meer een meer gebruikelijk geworden het hele maatschappelijke leven als een cultuurproces te beschouwen. Cultuur is dan niet langer een sectorieel of partieel, maar wel een totaalbegrip waarmee de hele sociale werkelijkheid wordt aangeduid.

In de hier volgende beschouwingen wordt “cultuur” bij voorkeur in deze laatste betekenis gebruikt. Deze werkdefinitie heeft het grote voordeel dat zij geen enkel gebied van het menselijke handelen a priori uitsluit en de meestal steriele discussies over de vraag of iets wèl of niet tot het domein van de cultuur behoort, uit de weg gaat. Wie het begrip cultuur als een sectorieel begrip opvat, loopt bovendien het gevaar deze sector als van secundair belang op te vatten, alsof het hier om een soort luxe-product gaat dat alleen thuishoort in de kring van welgestelde burgers of in tijden van grotere welvaart. Het cultuurbegrip krijgt een veel rijkere en concretere inhoud wanneer het niet als een bepaald onderdeel, maar wel als een bepaald aspect van de hele sociale werkelijkheid wordt opgevat.

Waar mensen in gemeenschap leven, ontstaat een bepaalde manier van denken en handelen, wordt een bepaalde houding tegenover de omgeving ingenomen. Met J.J.A. Mooij kan cultuur omschreven worden als “het geheel van denkbeelden, normen, waarden, gedragsregels en verwachtingen die in een bepaalde samenleving of groepen daarvan opgeld doet, aangevuld met alles wat door die samenleving aan de natuurlijke omgeving is veranderd, wat daaraan is toegevoegd en hoe zowel met die natuurlijke omgeving als met die toevoegingen wordt omgespringen”. De bekende antropologe Ruth Benedict heeft dit alles kort en bondig samengevat en cultuur gedefinieerd als “ a more or less consistent pattern of thought and action”, een min of meer samenhangende manier van denken en handelen.

In elke cultuur wordt een veelheid van opvattingen en gedragingen aangetroffen, maar die vertonen een zekere samenhang, staan nooit helemaal los van elkaar. Een antropoloog als Allen Johnson heeft cultuur daarom kunnen typeren als “een uniek, organisch fenomeen, dat groter is dan de som van de afzonderlijke delen”. De vele opvattingen en gedragingen vormen een herkenbaar patroon. Maar hier staan we voor een nieuw probleem: wat geeft aan een cultuur zijn innerlijke eenheid en samenhang? Door welke factor groeien opvattingen en gedragingen tot een “organisch geheel”?

Niet zelden hoort men de stelling verdedigen dat de maatschappij zich organiseert vanuit de economische basis en de cultuur dus gezien moet worden als een superstructuur van het productieproces. De moeilijkheid is echter dat, althans in deze formulering, de cultuur weer tot een deelbegrip gereduceerd wordt en aan de economische factor een aparte plaats wordt toegekend. Indien cultuur echter als een totaalbegrip, nl. als een aspect van de sociale werkelijkheid wordt opgevat, zal haar fundamentele eenheid vanuit een dieperliggende instantie moeten verklaard worden. Indien de maatschappij zich vanuit de productiemiddelen organiseert, dan blijft immers nog altijd de vraag van waaruit dit productieproces zelf wordt georganiseerd.


b. Cultuur als dialoog

Culturen, opgevat als denk- en leefpatroon van een gemeenschap, vertonen een organische eenheid. Dat roept onmiddellijk een tweevoudige vraag op: wat geeft aan de vele elementen die in een dergelijk leefpatroon voorkomen, hun innerlijke eenheid en herkenbaarheid? Hoe komt het dat deze eenheid bewaard blijft, ondanks de vele veranderingen die in de loop der tijden in een bepaalde cultuurgemeenschap optreden? Tenslotte nog dit: de mensheid omvat vele culturen, die zeer verschillende leefpatronen te zien geven. Wat hebben al deze culturen gemeen, zodat zij allen met datzelfde woord kunnen worden aangeduid?

Om op die vragen een antwoord te kunnen geven, moeten wij eerst en vooral bedenken dat culturen niet in het luchtledige of op willekeurige wijze ontstaan. Zij zijn het werk van de mens in diens conflict met de hem omringende natuur, met een natuur waarvan zij zelf deel uitmaakt. In deze ontmoeting meet de natuur ontspringt de vonk die tot het ontstaan van culturen leidt. Het begrip cultuur roept het begrip natuur op en uit beider ontmoeting ontstaat een wisselwerking, een wederzijdse beïnvloeding. In zijn diepste wezen zouden wij cultuur kunnen opvatten als de concretisering van de ononderbroken dialoog die wij voeren met de natuur, met het objectief gegevene, dat zich aan ons in steeds wisselende gedaanten openbaart.

Maar de natuur is zo geheimzinnig, heeft zovele facetten, vertoont zich aan ons in zovele gedaanten, dat wij haar nooit in haar totaliteit kunnen vatten. Het ene volk zal zich door dit aspect, het andere door een andere eigenschap van de natuur gefascineerd voelen. Door het beeld dat een gemeenschap zich van de werkelijkheid vormt, krijgt haar cultuur zijn originaliteit en innerlijke samenhang.

Wanneer we die dialoog tussen mens en natuur aandachtiger beluisteren, ontdekken wij spoedig dat het gesprek eigenlijk in drie etappes verloopt. In de eerste plaats gaat de mens proberen zich een beeld te vormen van de wereld, waarvan hij de gelaatstrekken nauwelijks kan onderscheiden. De wereld doet zich nu eens als liefelijk en aantrekkelijk, dan weer als dreigend en angstaanjagend voor; nu eens laat zij ons delen in haar overvloed, dan weer onthoudt zij ons het meest noodzakelijke. Nu eens rijst zij op als met goddelijkheid getooid en dan weer doet zij zich voor als een slavin waaraan wij onze wil opleggen.

Hebben wij ons eenmaal van de wereld een beeld gevormd dat wij voor het meest gelijkend houden, dan bereikt de dialoog een tweede fase. Wij beginnen ons af te vragen welke levenswijze van de kant van de mens het best aan het verworven wereldbeeld beantwoordt. De ideale mens is de mens die het volmaaktst aan de uitdaging van het wereldbeeld beantwoordt. Zo ontstaat na het wereldbeeld het ethos, dat voor allen richtinggevend wordt. Wie zich aan dit ethos niet houdt, sluit zichzelf uit de gemeenschap. Wie het voorgehouden ethos aanvaardt, voelt zich veilig geborgen in de schoot van de gemeenschap en de natuur.

Wanneer het wereldbeeld en het ethos eenmaal hun vaste gedaante hebben gevonden, krijgen instellingen, gewoonten, gebruiken een symbolische betekenis. Er ontstaat een hele wereld van symbolen, die alle naar het wereldbeeld en het ethos verwijzen en het “een schijn van uiterlijkheid en objectiviteit verlenen, waardoor de overdraagbaarheid en de verdere institutionalisering bevorderd worden” (P. Buiks & R. Kwant).

Deze drie fasen hoeven zich niet afzonderlijk in opeenvolgende periodes af te spelen. Veeleer gaat het hier om drie aspecten van eenzelfde gesprek, drie thema’s die samen en door elkaar als in contrapunt ontwikkeld worden en zich in het collectief onderbewustzijn van de gemeenschap ontmoeten.

Deze analyse van het gesprek dat iedere gemeenschap met haar omgeving voert, helpt ons de innerlijke eenheid en samenhang van een cultuur beter te begrijpen. De wijze waarop dit gesprek verloopt en de inzichten die er uit opbloeien, maken het mogelijk inzicht te verwerven in heet eigen karakter van een bepaalde cultuur.

Vandaar dat sommige cultuursociologen deze drie fasen van ons gesprek als het referentiekader beschouwen waarbinnen elke cultuur tot ontwikkeling komt. Zij vormen een referentiekader omdat elke gemeenschap bewust of onbewust steeds aan deze fundamentele steunpunten zal refereren.

Het zou een vergissing zijn dit referentiekader als een onveranderlijk gegeven op te vatten. Ons gesprek met de natuur is nooit ten einde en het ontdekken van nieuwe aspecten, langs de weg van de mythe of langs de weg van de wetenschap, kan in een cultuur ook wijzigingen aanbrengen. Culturen, hoe onbewogen schijnbaar ook, vormen een dynamische realiteit die hun kracht putten uit zowel de natuurlijke aanleg tot creativiteit als de veranderingen die in het wereldbeeld optreden.

Bij het bestuderen van een cultuur moeten wij dus steeds doordringen tot dit verborgen gesprek dat een volk met de natuur heeft gevoerd. Wij kijken bewonderend naar de meesterwerken die vroegere generaties hebben nagelaten en naar de grote daden waarover de geschiedenis ons vertelt, en vergeten dat dit alles slechts het resultaat is van het geheimzinnige gesprek dat in het verborgene wordt gevoerd. Het werd reeds vaker gezegd (en nog vaker vergeten) dat op de achtergrond van iedere cultuur een wereldbeeld, een metafysica gevonden wordt en dat dit wereldbeeld, samen met de daarmee verbonden ethos en symboliek, de geheime toegangspoort vormt tot een waarachtig begrijpen van eender welke cultuur.


c. De bevoorrechte sector

Onze werkdefinitie luidt dus dat cultuur moet worden opgevat als het leefpatroon van een gemeenschap en dus ontelbare activiteiten omvat. Tegenover de cultuur staat alleen de natuur, maar met dien verstande dat het juist in de natuur van de mens ligt om cultuur voort te brengen en die culturele activiteit hem tot een tweede natuur is geworden.

Deze vele, organisch verbonden activiteiten, vormen een geheel dat “meer is dan de som van de samenstellende delen”, en waarbinnen een bepaalde innerlijke orde en hiërarchie bestaat, zoals dat in elk organisme het geval is. Niet alle activiteiten en functies die in een gemeenschap voorkomen, hebben hetzelfde belang en genieten bij ons dezelfde waardering.

In wat voorafging hebben wij cultuur steeds opgevat als een totaal-begrip, waarmee wij de hele maatschappelijke werkelijkheid vanuit een bepaald standpunt op het oog hadden. Nu kan niet worden geloochend dat het woord cultuur in het dagelijkse woordgebruik als een deel-begrip wordt gebruikt.

Maar ook over de juiste omschrijving van dit deelbegrip bestaat nog heel wat betwisting. Dat de kunst tot dit deelbegrip behoort, is voor iedereen vanzelfsprekend, dat ook wijsbegeerte en staatsordering ertoe behoren zal men nog willen aanvaarden. Maar wat met sociale verzorging, ziekenhuizen, krijgskunst, sport? Hier heerst de grootste willekeur.

Ondanks al die betwistingen over de definitie van cultuur opgevat als deelbegrip, is iedereen het er wel over eens dat de artistieke scheppingen van een volk in elk geval tot zijn cultuur behoren.

Kunst is bij uitstek de taal waarin een gemeenschap haar gesprek met de wereld voert, haar visie op de natuur verwoordt, haar aanvoelen van het kosmische mysterie in soevereine vrijheid en creativiteit tot uitdrukking brengt, ons tot getuigen maakt van het eeuwige onoplosbare samenspel van chaos en orde, van dood en verrijzenis.

Maar tot het bevoorrechte gebied van de cultuur behoren naast de kunst, ook de wijsbegeerte en de wetenschap en alles wat met het zuivere kennen verband houdt. De totale werkelijkheid gaat ons eindeloos te boven, maar door nadenken en studie kunnen wij vorderingen maken en iets verder doordringen in de mysterieuze wereld die ons omgeeft en in het mysterie dat we zelf zijn. Het is een vreugde te vertoeven in het gezelschap van wijsgeren, geleerden en kunstenaars, die het zoeken naar waarheid en schoonheid tot de kern van hun leven hebben gemaakt. Het is een vreugde te luisteren naar wat zij ons leren over de structuur en de gedragingen van de materie en het leven. Het is een vreugde en een geestelijke verrijking te mogen vertoeven in het gezelschap van de grootste geesten die de mensheid ooit heeft voortgebracht en te delen in hun wijsheid.

Tot de bevoorrechte sector behoren, naast het schone en het ware, ook het goede en het recht. Voor sommige wijsgeren komen die zelfs op de eerste plaats. “Onder al de natuurlijke waarden”, zo schreef de fenomenoloog Dietrich von Hildebrand, “nemen de zedelijke de eerste en voornaamste plaats in. Hoger dan genialiteit, schranderheid, levenskracht, hoger dan de schoonheid van de natuur en de kunst, dan de ordening van de macht van de staat, staan de goedheid, de reinheid, de waarachtigheid en de deemoed van een mens… De zedelijke waarden vormen het brandpunt van de wereld, de zedelijke onwaarden het grootste onheil.” Maar deze “goedheid” kan vele vormen aannemen, vanaf de dagelijkse omgang van mens tot mens tot het streven naar gerechtigheid in de nationale en internationale samenleving. In elke samenleving treden mensen op waar met bewondering wordt naar opgekeken en die tot voorbeeld worden gesteld voor de opgroeiende generaties. Ieder volk heeft, zoals Max Scheler betoogde, “zijn heiligen, zijn genieën en zijn helden” en het is goed dat hun namen in de herinnering der volkeren voortleven.

Alles wat verband houdt met het ware, het goede en het schone behoort in ieder geval tot de bevoorrechte sector van het culturele leven en openbaart het hoogste en het beste waarin een volk zijn diepste wezen toont en zijn creativiteit uitleeft. Daarom moet het als zinvol worden beschouwd dat het woord cultuur in ons spraakgebruik vaak een beperkte, laten we zeggen een bevoorrechte, betekenis heeft gekregen en verwijst naar wat wij bij een volk het meest waarderen en bewonderen.

  Omhoog
 
II. HET WESTERSE CULTUURPROJECT

 

 
HET WESTERSE CULTUURPROJECT
   
 

a. Een tweevoudig project

Europa is rijk aan nationale culturen, die onderling een grote verscheidenheid vertonen en toch alle samen de eenheid en de rijkdom van Europa uitmaken. Elk van deze culturen heeft eigen kenmerken, maar ook gemeenschappelijke trekken die hen binnen de Europese cultuursfeer situeren. Om deze gemeenschappelijke karaktertrekken met enige kans op succes te definiëren, is het nodig hun historische groei en ontwikkeling in onze herinnering op te roepen. Dan blijkt al spoedig dat zij alle hun wortels hebben in eenzelfde visie op de wereld en eenzelfde houding tegenover de natuur. Anders uitgedrukt: aan de grondslag van alle nationale culturen ligt in Europa eenzelfde cultuurproject dat verwijst naar eenzelfde referentiekader.

Het merkwaardige is echter dat dit referentiekader niet alleen vele interpretaties mogelijk maakte, maar ook zelf een grondige verandering onderging. Het grote keerpunt in onze culturele geschiedenis ligt in de 16de-17de eeuw, toen onze houding tegenover de natuur een diepgdaande verandering onderging. De oudheid en de middeleeuwen werden gedragen door eenzelfde wereldbeeld. Zij zagen vol eerbied en bewondering op naar een majestatisch-onveranderlijke en hiërarchische wereld, omgeven met sacrale waardigheid. Vanaf de 17de eeuw verandert heet wereldbeeld totaal. Om het met de woorden van Diderot te zeggen: “De wereld heeft geen sacraal karakter: de wereld is een machine met haar wielen, haar kabels, haar katrollen, haar veren en gewrichten.” (Pensées philosophiques XVII)

Die verandering in het wereldbeeld heeft een diepgaande crisis in het Europese geestesleven tot gevolg gehad. Niemand heeft die omkeer beter beschreven dan Paul Hazard in zijn klassiek geworden boek La crise de la conscience européenne. Twee werelden, twee culturen staan voortaan tegenover elkaar en beide hebben tot vandaag hun sporen nagelaten. Deze overgang van het oude naar het nieuwe cultuurtype is natuurlijk zeer geleidelijk en voor de tijdgenoten haast onopgemerkt verlopen. Het is slechts na verloop van tijd dat wij ons rekenschap hebben gegeven van de grondige veranderingen die in het mens- en wereldbeeld en bijgevolg in de cultuuropvattingen zijn ingetreden.

Het oude leefpatroon met zijn streven naar hiërarchie, tucht, orde, gezag moest plaats ruimen voor een levenswijze die hunkert naar gelijkheid, vrijheid, ongebondenheid en macht over de natuur. Veranderende denkbeelden over wereld en mens, die reeds in de 16de en 17de eeuw hun intrede hadden gedaan, werden in de 18de eeuw omgezet in nieuwe maatschappelijke structuren en gedragingen. Indien wij een cultuur definiëren vanuit het referentiekader waarop zij zich richt, dan zouden wij wat Europa betreft eigenlijk over twee culturen moeten spreken: de cultuur van de oudheid en de middeleeuwen, die door eenzelfde referentiekader werden beheerst, en de cultuur van de moderne tijden, die zich op een totaal ander mens- en wereldbeeld beriep en andere doeleinden nastreefde. Een cultuur die zich door ethisch-esthetische overwegingen liet leiden in het streven naar menselijk geluk en een cultuur die het beste van haar krachten zal richten op het beheersen van de natuur en via wetenschap en techniek het geluk en de emancipatie van de mens wil bevorderen.

Natuurlijk heeft de eerste periode ook wetenschap en techniek gekend. Natuurlijk hebben de moderne tijden ook aandacht gehad voor kunst en ethische vraagstukken. Maar dit neemt niet weg dat in de eerste periode het ethisch-esthetische de voorrang had, terwijl later de technologie de hoofdaandacht kreeg en alle heil van het samenspel van natuurwetenschap en techniek werd verwacht.

Men kan de vraag niet ontlopen waarom een dergelijke revolutionaire verandering in het referentiekader van de Westerse mens heeft plaatsgegrepen, een verandering die van een onbeduidend aanhangsel van Azië een wereld beheersend continent zou maken. Het antwoord op die vraag moet worden gezocht in de eigen dynamiek van het Europese geestesleven. Reeds in het Griekse en in het middeleeuwse denken waren de kiemen aanwezig die tot een nieuwe visie op de werkelijkheid zouden leiden: het afwijzen van de mythe, het vertrouwen in het rationele denken, de bewondering voor de natuur en haar verborgen krachten, ook het verlangen naar schoonheid en harmonie – dat alles bracht ons ertoe nieuwe wegen te ontdekken die onze visie op de werkelijkheid en het leven totaal zouden revolutioneren. Ondanks alle discontinuïteit kan toch van een fundamentele continuïteit gesproken worden.



b. “Kalós kai ágathós”

De Westerse mens, zo zegden we, heeft de natuur vanuit twee verschillende standpunten benaderd: als iets wat met ontzag en eerbied diende te worden bejegend of als iets wat diende te worden overwonnen en aan zijn wil onderworpen. Deze twee radicaal verschillende houdingen hebben tot twee denk- en leefpatronen geleid. Op de achtergrond van de Grieks-Romeinse en middeleeuwse cultuur overheersten de eerbied en het ontzag tegenover de natuur; op de achtergrond van de moderne cultuur is de drang naar heersen over de natuur duidelijk aanwezig.

De mens van de oudheid en de middeleeuwen heeft zich ongetwijfeld ook toegelegd op wetenschap en techniek en op die terreinen dingen bereikt die ook vandaag nog onze bewondering afdwingen. Met grote aandacht hebben zij de natuurverschijnselen bekeken, de schoonheid en orde van de wereld bewonderd en door hun streven naar een rationele verklaring de weg voorbereid voor de moderne wetenschap. Maar desondanks kan niet worden gezegd dat deze periode een door wetenschap en techniek overheerste periode was.

De waarden die in de toenmalige cultuur geheel bovenaan stonden en nauw verband hielden met het heersende wereldbeeld, waren ethische en esthetische waarden. Het is opvallend hoezeer de grote wijsgeren uit de klassieke oudheid met maatschappelijk-ethische vragen begaan waren. Plato schreef over De Staat en Over de Wetten; Aristoteles bereikte een hoogtepunt in zijn Nikomachaïsche Ethiek, die ook in de middeleeuwen, met name in de Summa theologica II van St.-Thomas van Aquino, blijft nawerken. Het stoïcisme, dat gedurende vijf eeuwen (300 v. tot 200 n. Chr.) toonaangevend was in het Romeinse Rijk en figuren voortbracht als Seneca, Epiktetes en Marcus Aurelius, predikte een levenshouding die gekenmerkt wordt door zelfbeheersing, gelijkmoedigheid en onthechting. In een hopeloos verdeelde wereld leerde het stoïcisme dat de hele mensheid een grote familie vormde en alle mensen broeders en zusters waren.

Behalve het ethische, en nauw ermee verbonden, treft ons bij de studie van de oudheid het streven naar schoonheid en harmonie. Hoezeer de kunst bij hen in groot aanzien stond, blijkt uit de ontelbare meesterwerken die zij ons nalieten. De Griekse paideia, het ideaal van menselijke volmaaktheid, werd samengevat in het begrip kalokẚgathía (kalós kai ẚgathós) waarin schoonheid en goedheid tot eenheid werden gebracht. Homeros en Vergilius en tal van andere schrijvers zullen er zich op toeleggen de moed en de dapperheid van hun helden te bezingen. Tijdens het hellenistisch tijdvak drong de Griekse geest door in heel het Romeinse Rijk en inspireerde er de rechtsopvatting en de levenskunst.

Deze ethisch-esthetische traditie bleef onverminderd voortleven gedurende de hele middeleeuwen. De ethische bezorgdheid kreeg een nieuwe impuls vanuit de evangelische boodschap en vond vooral in de figuren van de ridder en de monnik een nieuwe uitdrukking. De ridderromans en de heiligenlevens kenden een grote verspreiding en ook in de plastische kunsten werd aan hun strijd voor waarheid en recht (de enen met materiële, de anderen met geestelijke wapens) herinnerd. De esthetische bekommernis vond een uitweg in de ontelbare meesterwerken die tot op vandaag de rijkdom van de musea over de hele wereld uitmaken. Hun zin voor schoonheid komt echter het duidelijkst tot uiting in de schepping van de kathedraal en de ontdekking van de polyfonische muziek. De geest der middeleeuwen, zo werd vaak gezegd, komt het best tot uiting in de kathedraal als synthese van alle kunsten en symbolische uitdrukking van het christelijke levensgevoel. Ook de polyfonische muziek is een middeleeuwse schepping. Ofschoon muziek in alle culturen voorkomt, bereikte zij alleen in het middeleeuwse Europa de rijkdom van de polyfonie. De beginperiode ligt in de 12de- 14de eeuw. De polyfonische muziek zal geleidelijk uitgroeien tot een der wonderbaarste scheppingen van de menselijke geest. Terecht schreef Karl Popper dat de polyfonische muziek als het schoonste geschenk van Europa aan de mensheid mag worden beschouwd.

Dit ethisch-esthetisch bewustzijn vormde geen hinderpaal voor wetenschappelijke en technische vooruitgang. Vooringenomen auteurs hebben het soms voorgesteld alsof de middeleeuwen op wetenschappelijk en technisch gebied een donkere periode waren. Recente historici hebben aangetoond hoezeer die opvatting verkeerd is en de middeleeuwen juist door hun werk op velerlei gebied de opbloei van de renaissance en van de moderne tijd mogelijk hebben gemaakt.

Juist aan het einde van de middeleeuwen verschijnt een merkwaardige figuur, die als het ware de hele ethisch-esthetische bezorgdheid van de voorbije eeuwen zal samenvatten en de geest van zijn tijd symboliseren. Erasmus van Rotterdam (1266 (68)-1536) had geen belangstelling voor de opkomende natuurwetenschap en zelfs de ontdekking van Amerika door zijn tijdgenoot Christoffel Columbus kon hem nauwelijks interesseren. In niets, zo schreef de historicus J. Huizinga, heeft hij bijgedragen tot de opkomst van de natuurwetenschappen en zelfs van enig voorgevoel was bij hem geen sprake. Het beschouwen van de natuur wekte bij hem slechts een vrome curiositas. Wat hij aan de kaak stelde, was de morele verdorvenheid van zijn tijd en de verdwazing die hem ergerde. Wat hij aanprees, was verdraagzaamheid, intellectuele eerlijkheid, oprechtheid, waarheidsliefde, vredelievendheid. Zijn hartstocht ging naar de literaire meesterwerken uit de oudheid, die hij voor het nageslacht bewaarde wilde zien. De ethische en esthetische waarden hadden bij hem de voorrang. Hij werd geen verkondiger van de nieuwe tijd, maar de laatste grote vertegenwoordiger van een cultuur die tot het verleden behoorde.


c. “Heer en meester van de natuur”

“Van het ogenblik af waarop ik mij de algemene beginselen van de fysica had eigen gemaakt en ook op bepaalde moeilijke gevallen had toegepast, begon ik in te zien hoever de beginselen ons zouden leiden en hoezeer zij verschillen van alles wat tot dan toe werd gedoceerd. Het kwam mij voor dat ik dit niet mocht verborgen houden, zonder te zondigen tegen de wet die ons oplegt in de mate van onze krachten tot het welzijn van de mensheid bij te dragen."
Descartes (1596- 1650), geschilderd door
Frans Hals

 


De 16de- 17de eeuw vormden het grote keerpunt in de cultuurgeschiedenis van Europa. Het referentiekader waarbinnen de Westerse cultuur tot dan toe tot bloei kwam, moest nu plaats maken voor een totaal nieuwe visie op de wereld en op de mens. Een dergelijke verandering gebeurt niet op één dag. Slechts na verloop van tijd begon men in te zien dat het oude ideaal van kalokgathía op de achtergrond was verdwenen en een nieuw ideaal aan de horizon was verschenen.

De eerste denkers die zich duidelijk rekenschap gaven van de aan de gang zijnde revolutie, waren Francis Bacon en René Descartes. Bacon schreef zijn Novum Organum (1620) en zijn New Atlantis (1627); Descartes publiceerde zijn Discours de la Méthode (1637). De boodschap die zij brachten, was dezelfde: de oude manier van denken heeft afgedaan, met het verleden moet worden afgerekend, een nieuwe tijd is in aantocht; door de experimentele methode zullen wij meester worden over de natuur. Langs deze weg wordt de aarde het nieuwe Atlantis waarover de oude mythen gesproken hadden, een nieuw paradijs of een gedroomd Utopia.

Laten we even luisteren naar Descartes en de helderheid bewonderen waarmee hij de nieuwe situatie doorziet: “Van het ogenblik af waarop ik mij de algemene beginselen van de fysica had eigen gemaakt en ook op bepaalde moeilijke gevallen had toegepast, begon ik in te zien hoever de beginselen ons zouden leiden en hoezeer zij verschillen van alles wat tot dan toe werd gedoceerd. Het kwam mij voor dat ik dit niet mocht verborgen houden, zonder te zondigen tegen de wet die ons oplegt in de mate van onze krachten tot het welzijn van de mensheid bij te dragen.

Ik begon in te zien dat hete mogelijk was een wetenschap te bereiken van praktische aard, die totaal verschilde van de speculatieve wetenschap die in de scholen werd onderwezen.

Zoals wij de verschillende vaardigheden van onze ambachtslieden duidelijk weten te onderscheiden, zo zullen wij ook de werking van het vuur, het water, de lucht, de sterren, de hemelen en de hemellichamen die ons omgeven, duidelijk leren onderscheiden en ze aanwenden naargelang van de omstandigheden en zo heer en meester worden van de natuur.” (6de boek)

In deze tekst van Descartes komen drie ideeën tot uitdrukking. In de eerste plaats is de nieuwe wetenschap een radicale breuk met het verleden. De vroegere wetenschap was speculatief, de nieuwe wetenschap praktisch, experimenteel. Recente ontdekkingen, zoals de ontdekking van de nieuwe wereld of de centrale plaats van de zon in ons zonnestelsel, hadden reeds aangetoond dat de oude auteurs zich grondig vergist hadden; Het gezagsargument had hiermee alle waarde verloren. Er diende een nieuwe grondslag te worden gelegd voor de cultuur: het persoonlijk zoeken en experimenteren; dit impliceerde een radicale mentale reconversie. Het is duidelijk dat hiermee een periode in de geschiedenis van de Europese cultuur werd afgesloten en een nieuw tijdvak begon.

Uit dit alles volgt – en dat is de tweede idee die in de tekst van Descartes vervat ligt – dat wij een andere houding tegenover de natuur moeten aannemen. In vroegere tijden had men tegen de natuur opgekeken als tegen iets geheimzinnigs en sacraals, iets waarvan wij moesten leren hoe ons te gedragen. Nu worden de rollen omgekeerd. Wij staan boven de natuur, de natuur moet overwonnen worden en aan onze wil onderworpen. Wij zullen worden: “heer en meester van de natuur”.

Het klinkt betoverend, dit “heer en meester worden van de natuur”. Het roept in de mens een gevoel van macht op dat hij vroeger nooit gekend had. De macht der goden wordt in de handen van de mens gelegd. Aan deze macht wordt geen grens gesteld. Wij zullen heersen over “het vuur, het water, de lucht, de sterren, de hemelen en de hemellichamen die ons omgeven”, in één woord wij worden heer en meester over de hele kosmos! Het klinkt waanzinnig en wij hebben de indruk dat Descartes zich door blind enthousiasme liet meeslepen. Misschien wilde hij alleen maar zeggen dat de grenzen van die macht niet a priori kunnen worden aangewezen.

Het woord macht heeft plots een nieuwe betekenis gekregen. Macht, potestas, was tot dan toe steeds politieke macht geweest, het heersen over mensen of over slagen. Voortaan gaat onze macht zich uitbreiden over de natuur, van de aarde tot aan de hemelen. Vanaf dit ogenblik staat hete Westers cultuurproject in het teken van de macht. Het oude ideaal van het “kalós kai ẚgathós” verliest zijn glans. Het ideaal van de macht heeft zijn plaats ingenomen. Kant en Goethe proclameren, met hun vele volgelingen, het dogma van de menselijke autonomie.

De derde idee die Descartes in de aangehaalde tekst naar voor brengt of althans duidelijk insinueert, luidt dat hiermee het geluk van de mens ten zeerste zal worden bevorder. Dat de moderne wetenschap op vele gebieden het geluk en de welvaart van de mensheid heeft bevorderd, wordt wel door niemand geloochend. Nauwelijks werd de nieuwe leer in toepassing gebracht of de macht en de welvaart van Europa kenden een ongeziene uitbreiding. In afwachting dat we de hele natuur zouden beheersen, werd alvast begonnen met de aarde te veroveren en alle werelddelen aan onze wil te onderwerpen. Dat daarbij hele volkeren werden uitgemoord en hele culturen vernietigd, moest men maar door de vingers zien.

Drie eeuwen later zal Robert Oppenheimer na "de krachten van de natuur te hebben getemd" en de atoombom te hebben vervaardigd, als zijn mening te kennen geven - en zijn woorden klinken als de echo van die van Descartes: "Het is goed aan de mensheid de grootst mogelijke kracht te geven om de natuur te beheersen en erover naar eigen oordeel en maatstaf te beschikken."

Descartes heeft een lange weg afgelegd. Hij was begonnen meet een boek te schrijven over de muziek, De Musica (pas na zijn dood uitgegeven als een stille groet aan een voorbij tijdvak). Bewust of onbewust werd hij de wegbereider van het “technomorfisch denken” (K. Lorenz) en werd het heil van de mens aan de onbeperkte technologische groei verbonden. Wij allen zijn zijn erfgenamen, of wij het willen of niet.


d. Waar staan wij?

Het cultuurproject dat nu drie, vier eeuwen geleden ontworpen werd, heeft zich ononderbroken voortgezet, zodat wij vandaag leven in een tijdvak dat geheel door natuurwetenschap en techniek overheerst wordt. Het doorvorsen van de natuur, het in bezit nemen van haar verborgen krachten, is meer dan ooit de centrale bezigheid van onze Brave New World geworden. In de tijdsspanne van een mensenleven werd de kernenergie “getemd”, de genetische code ontcijferd, de ruimtevaart ingezet, deed de genetische manipulatie haar intrede en werd de aarde omgeven met een net van communicatiemedia, die als het zenuwstelsel van de eengeworden mensheid functioneren.

Zo schijnt onze tijd, wat zijn verborgen cultuurproject betreft, gewoon de voortzetting te zijn van wat eeuwen geleden werd besloten. Bovendien lijdt het geen twijfel dat wij in die richting voortgaan en onze macht over de natuur nog voortdurend blijven uitbreiden. Het lijkt wel alsof wij thans pas voorgoed de weg hebben gevonden die ons naar een waarachtig meesterschap over de stof en het leven kan leiden. De beheersbaarheid van de wereld is een diep ingeankerde overtuiging geworden. De geschiedenis van de mensheid kan voortaan alleen verteld worden met de voltooiing van het technologisch project voor ogen.

Toch hebben zich op onze dagen twee merkwaardige verschijnselen voorgedaan die een diepgaande invloed zouden kunnen hebben op de verdere ontwikkeling van de Westerse cultuur. Het eerste verschijnsel is de groeiende onzekerheid, de diepe bezorgdheid over het verder verloop van het technologische avontuur. Het grote optimisme van de vorige eeuw komt ons vandaag als naïef en simplistisch voor. Het geloof in een oneindige vooruitgang is onhoudbaar gebleken.

Technologie is ambivalent geworden en kan zowel voor vernieling als voor opbouw worden gebruikt. Na twee wereldoorlogen is het voor iedereen duidelijk dat het werk van de wetenschappers tot verwoesting en volkerenmoord kan dienen. Het bestaan van atoomwapens heeft een sfeer van angst en onzekerheid geschapen waaraan wij ons niet meer kunnen onttrekken. Leo Szilard, een vroegere, leerling en latere medewerker van Einstein, formuleerde het zo/ “Het probleem is niet hoe wij ons van de atoombom kunnen bevrijden. Het probleem is hoe wij met de atoombom kunnen leven”. Een zevental landen beschikken thans over atoomwapens; andere staan op het punt er eveneens over te beschikken. Bestaat het gevaar niet dat atoomwapens vroeg of laat in handen vallen van terroristische bewegingen?

Maar dit is niet het enige gevaar dat ons vanuit de technologie bedreigt. Ook het vreedzaam gebruik van de kernenergie is, na Tsjernobyl en Three Mile Island, een bron van onrust geworden., alle geruststellende verklaringen ten spijt. En dan is er nog de chemische industrie met haar afvalstoffen, waarmee we geen blijf weten en die niet ophouden de lucht en het water te verontreinigen en onze omgeving te schaden.

Het is bevreemdend dat het huidige hoogtepunt van het technologisch kunnen gepaard gaat met alle mogelijke vormen van doemdenken die allerlei eschatologische visioenen in het leven roepen, alsof de apocalyps voor de deur staat. De beschrijving van onze tijd als “an age of anxiety” treft men aan bij W.H.Auden, maar ook bij Hendrik de Man, Albert Camus, Paul Tillich en vele anderen. Maar die angst heeft diepe wortels en reikt verder dan de gevaren die met de techniek verbonden zijn. Het cultuurproject waardoor wij ons bewust of onbewust laten leiden, is vandaag tot een probleem geworden. Kan de mens vrede vinden in een wereld die alleen op productie en consumptie aanstuurt? De bron van ons onbehagen is de metafysische leegte die eigen is aan een mechanistisch wereldbeeld en die reeds door Nietzsche aan de kaak werd gesteld met zijn uitroep “God is dood”. Wij worden overstroomd door een literatuur die alleen maar kan aanklagen, verwensen en vervloeken, maar die aan het leven nauwelijks enige waarde toekent.

Maar onze tijd wordt niet alleen gekenmerkt door twijfel aan het gehuldigde cultuurproject. In de ogen van vele denkers is onze tijd een tijd van overgang. Het oude wereldbeeld begint langzaam te vervagen en plaats te maken voor een totaal nieuwe visie op de werkelijkheid. Ons wereldbeeld is niet langer het wereldbeeld van Bacon en Descartes, van Newton en Laplace. “In heel de wereldgeschiedenis”, zo schreven de sterrenkundigen Eric J. Chaisson en George B. Field in hun boek The Invisible Universe, “hebben zich slechts twee periodes voorgedaan gedurende dewelke onze waarneming van het Universum in één mensenleven grondig gewijzigd werd. De eerste had plaats, nu ongeveer vier eeuwen geleden, ten tijde van Galilei. De tweede is nu onderweg”. Wellicht ligt hier de belangrijkste gebeurtenis van onze tijd. In de verandering van ons wereldbeeld, waardoor uiteindelijk een verandering in het referentiekader van de cultuur moet ontstaan.

Een nieuwe houding tegenover de natuur, gekenmerkt door eerbied, bewondering en ontzag begint in vele geesten te ontwaken. Wij krijgen weer aandacht voor de majestatische grootheid van het Universum. Een soort resacralisatie van het Universum grijpt rondom ons plaats, niet alleen in kringen van gelovigen, die in de kosmos het werk zien van een goddelijke Macht, maar ook in kringen van atheïsten, die pleiten voor een atheïstische religiositeit en de zin voor het sacrale in eer willen herstellen.

Die eerbied voor het kosmische mysterie impliceert een nieuw ethos, het ethos van de eerbied voor de natuur in al haar manifestaties, het ethos ook van de creativiteit in het zoeken naar nieuwe vormen van harmonie en schoonheid.

  Omhoog
 
III. DE CRISIS VAN HET WESTERSE CULTUURPROJECT

 

  DE CRISIS
   
 

a. Een autonoom technologisch Universum

De culturele situatie waarin wij ons thans bevinden, is het resultaat van het cultuurproject dat in de 17de eeuw werd ontworpen en sedertdien onverpoosd werd nagestreefd. Pas vandaag beginnen wij ons rekenschap te geven van wat dit cultuurproject eigenlijk inhield en tot welke consequenties het ons zou voeren. Wij hebben thans een “autonoom technologisch Universum” (Jacques Ellul) opgebouwd en ijveren onverpoosd voor de verdere voltooiing ervan. Dit technologisch Universum is thans onze meest vertrouwde wereld geworden.

Met “technologische samenleving” wordt een samenleving bedoeld die zich op alle terreinen van het leven door rationeel uitgedachte methodes en technieken laat leiden en het welslagen van haar ondernemingen aan die methodes en technieken toevertrouwt. Het betref hier geen individuele aangelegenheid of onderneming, maar een sociale realiteit. Het gaat ook niet uitsluitend om machines die voor industrieel gebruik werden uitgedacht. Allerlei methodes en technieken die het hele maatschappelijke leven bestrijken, behoren tot dit Universum. Dit technologisch Universum wordt in zijn groei en ontwikkeling niet door menselijke willekeur maar door een innerlijke logica geleid, alsof het ging om een levend organisme. Elke nieuwe ontdekking roept nieuwe mogelijkheden op, die voordien nauwelijks konden worden voorzien. Niemand is bij machte dit proces tegen te houden of ongedaan te maken. Het is een wereld op zich geworden, een wereld waarin wij onbewust, maar onherroepelijk werden opgenomen.

Dit technologisch Universum is op zich een wonderbare schepping van de menselijke geest. De arbeid en het genie die in deze onderneming werden geïnvesteerd, zijn niet te overzien. Ontelbare geleerden en technici hebben eraan meegewerkt en blijven hun werk verder verfijnen en nieuwe terreinen veroveren. Wie zich in die wereld van de techniek wil verdiepen, gaat van wonder naar wonder, valt van de ene verbazing in de andere. Maar het meest bevreemdende bij dit alles is dat hij zich een vreemdeling voelt in deze door mensen opgebouwde stad en zich in zijn menselijkheid tekort voelt gedaan.

Want deze wereld is een wereld van volstrekte eenzijdigheid. Waar het hier om gaat, en uitsluitend om gaat, is efficiëntie, organisatie en macht. Het technologische project is gewild eenzijdig en laat de mens, het humane, de hele rijke gevoelswereld buiten beschouwing. Alles wat wij cultuur noemen in de bevoorrechte betekenis van het woord, schijnt hier onbestaande. Voor de dichter en de musicus is hier geen plaats en evenmin voor de metafysicus. Het kenmerk van de technologische wereld is haar geestelijke armoede, haar ontologische leegte, haar louter materialistische instelling.

Maar een bezoek aan dit technologisch Universum roept nog andere vragen op. Waarheen moet dit alles ons leiden? Welke overvloed aan macht wordt hier in de handen van broze mensen gelegd? Zijn wij bij machte meester te blijven over de geesten die wij hebben opgeroepen? Wij hebben een gevaarlijke zone bereikt en weten niet of wij er ongedeerd doorheen zullen komen.

Ondanks alle wonderen van de techniek wordt het levensklimaat van de moderene mens door angst en onzekerheid gekenmerkt. Wat gebeurt er met de mensheid als het ooit tot een wereldoorlog komt waarbij atoomwapens worden ingezet? We kunnen die mogelijkheid als onwaarschijnlijk en misschien zelfs als ondenkbaar van ons afzetten, maar zekerheid daaromtrent is er niet. Niet zonder reden zijn de International Physicians for the Prevention of Nuclear War reeds aan hun zesde congres toe en publiceerden zij hun verslagboek onder de titel Life on Earth! Het blijft altijd mogelijk dat een terroristische organisatie zich van atoomwapens meester maakt of een in het nauw gedreven staatshoofd er gebruik van maakt. Terwijl openlijk verdragen worden afgesloten om atoomwapens te beperken, worden in stilte voorbereidingen getroffen om een “derde generatie” nucleaire wapens in het leven te roepen, die oneindig veel “doelmatiger” zouden zijn dan de verouderde raketten waartegen zo ijverig werd geprotesteerd. De eerste generatie kernwapens vernietigde Hiroshima en Nagasaki. De tweede generatie waterstofbommen werd op het Bikini-atol met succes aangewend en bezat een veel grotere kracht dan de vorige. Vandaag, zo lezen wij in The Scientific American (april 1987) wordt aan de derde generatie nucleaire wapens gewerkt, die waarschijnlijk binnen afzienbare tijd onze offensieve en defensieve uitrusting zal verrijken. Of onze wereld er veiliger en gelukkiger door wordt, is een open vraag.

Maar het zijn niet alleen de atoomwapens die ons levensklimaat verpesten. Nog grotere bezorgdheid wekt de voortschrijdende vernieling van ons leefmilieu door de ontembare honger van de industrie met haar giftige afvalstoffen. Er gaat haast geen dag voorbij of wij lezen over rampen die het gevolg zijn van onze roekeloze omgang met de natuur. Intussen worden wij van alle kanten door gezaghebbende geleerden zoals Konrad Lorenz of C.F. von Weiszäcker gewaarschuwd, maar wij hebben niet de indruk dat naar hun stem geluisterd wordt.

Het is er mij niet om te doen een catalogus op te stellen van alle gevaren die ons vanuit de “technologische samenleving” bedreigen en nog minder om tot doemdenken aan te sporen. Maar heeft het zin over “cultuur” te praten zonder ook die werkelijkheid onder ogen te zien? Waar het in laatste instantie om gaat, is niet een of andere artistieke prestatie of literaire mode. Waar het in werkelijkheid om gaat, is het hele cultuurproject dat in de 17e de eeuw werd ontworpen en dat ook vandaag nog aan ons maatschappelijk leven ten grondslag ligt. De oproepen tot meer culturele belangstelling zijn slechts symptomen van een dieper liggende kwaal: onze innerlijke onvrede met het heersende levenspatroon.


b. De finaliteit van de technologie

De geschiedenis van de evoluerende mensheid kan voortaan alleen verteld worden met de voltooiing van het technologisch project voor ogen.


David J. Hall


Gedurende vele eeuwen werd cultuur hoofdzakelijk opgevat als een veredeling, verfijning, verbetering van wat in de natuur voorhanden was. Sedert de renaissance heeft het cultuurbegrip een grondige verandering ondergaan. Cultuur wordt nu opgevat als de schepping van iets nieuws, van iets wat voorheen totaal onbestaande was. Cultuur is enerzijds de handeling en anderzijds het resultaat van onze ingeboren creativiteit. Onder invloed van het heersende referentiekader groeit het resultaat van die creativiteit tot een organisch geheel dat zich doorheen de tijd weet te handhaven en uit te breiden.

De gebieden waarop de menselijke creativiteit zich het duidelijkst heeft gemanifesteerd, kunnen grosso modo tot vier herleid worden. Het eerste gebied is het gebied van de communicatie. Het scheppen van talen met hun grote verscheidenheid en ingewikkelde structuren is een wonderbaar verschijnsel in de geschiedenis van de mensheid. Niet alleen werd hierdoor het overdragen en meedelen van gedachten en gevoelens mogelijk, maar werd het denken zelf voorgoed mogelijk gemaakt. De taal is wel een der wonderbaarste en meest paradoxale scheppingen van de menselijke geest.

Als tweede gebied moet het veelzijdig terrein van de kunst worden genoemd. Vanaf de voorhistorische tijden heeft de mens een “onbaatzuchtig welbehagen” (I. Kant) ervaren door het uitdenken van versieringen en tekeningen op gebruiksvoorwerpen of op muren van grotten. Alle volkeren hebben kunstige voorwerpen vervaardigd, die op sommige momenten tot wonderen van schoonheid hebben geleid.

De vorming van de polis, de ordening van de gemeenschap, de opbouw van de moderne staat en, daarmee verbonden, de economische en organisatorische bedrijvigheid, vormen een derde terrein waarop de menselijke creativiteit tot uiting kwam. Deze ordening van de samenleving vertoont vele aspecten en blijft een permanente uitdaging voor nieuwe inventiviteit.

Ten slotte is er het terrein van de natuurverkenning en de techniek. Juist op dit gebied werden op onze dagen zulke grote vorderingen gemaakt dat zij, ook wegens hun samenhang met het economische leven, alle andere vormen van de menselijke creativiteit schijnen te verdringen en aan ons leven een ander uitzicht hebben gegeven. Het ging van werktuig tot mechanica, van mechanica tot technologie, van technologie tot elektronica, van elektronica tot mechatronica en niemand weet waar deze creativiteit haar hoogtepunt of einddoel zal bereiken. Soms hebben wij de indruk dat wij nog maar aan het begin staan en de echte doorbraak (ook in de richting van de ruimtevaart) nog ver in de toekomst ligt. Daarbij moet ook de biomedische engineering gerekend worden, die totaal nieuwe terreinen voor inventiviteit heeft geopend. Op alle gebieden wordt koortsachtig gewerkt en haast iedere dag wordt ons gemeld dat op een of ander gebied vooruitgang is geboekt en perspectieven voor verdere vooruitgang openliggen.

Wat is de zin van die onoverzienbare bedrijvigheid? Door welke krachten worden wij voortgedreven? Wat is het doel dat wij onbewust nastreven? Welke immanente finaliteit, welke verborgen bedoeling ligt aan heel deze onderneming ten grondslag? Deze vragen kunnen wij slechts met vermoedens en gissingen beantwoorden.

“De geschiedenis van de evoluerende mensheid”, zo schreef David J. Hall, “kan voortaan alleen verteld worden met de voltooiing van het technologisch project voor ogen.” Maar die “voltooiing” kan zeer verschillend worden opgevat. Velen – en niet de geringsten – zien de toekomst zeer somber in. Naar hun mening leidt de huidige ontwikkeling haast onafwendbaar naar de ondergang, hetzij als gevolg van een oorlog met atoom- en chemische wapens, hetzij door de vernietiging van het milieu dat voor ons bestaan noodzakelijk is. Dit doemdenken kent momenteel een niet geringe verspreiding. Alle culturen, zo wordt beweerd, bevatten in zich het principe van hun eigen ondergang. Het is niet ondenkbaar dat op andere planten bloeiende culturen hebben bestaan die zelf hun ondergang bewerkten. Zo zal ook onze aarde ooit als een dode planeet haar weg in de kosmische ruimte voortzetten. Kan men redelijkerwijs verwachten dat een agressief, egoïstisch en kortzichtig wezen als de mens de geweldige macht die in zijn handen werd gelegd, op een redelijke wijze zal weten te gebruiken?

Misschien hebben dergelijke sombere voorspellingen alleen tot doel ons aan te sporen tot meer voorzichtigheid. Het hangt immers van onszelf af of wij de veroverde macht tot het welzijn van de mensheid laten dienen. Op zichzelf beschouwd heeft het technologisch project een andere finaliteit. Indien wij de gevaren die in de huidige technologie besloten liggen, weten te overleven, dan is een periode denkbaar waarin de mensheid een hogere welvaart zal bereiken dan ooit in het verleden het geval was. Naarmate machines, robots en computers ons bevrijden van materiële arbeid kan het niet anders of ons leven moet een totaal nieuw uitzicht krijgen, even onvoorstelbaar als onze huidige cultuur ondenkbaar was voor de grotbewoner of zelfs voor de vorige generatie.

Wij bevinden ons vandaag op een moment waarop het technologische project nog in een beginstadium verkeert en die onvoltooidheid verklaart grotendeels de huidige conflicten en spanningen in het geheel van ons culturele leven. Het komt erop aan de innerlijke finaliteit van het project voor ogen te houden, namelijk de verwezenlijking van een zichzelf besturend en zichzelf handhavend systeem, dat ons bevrijdt van materiële zorgen en ons in staat stelt ons streven te richten op andere doeleinden, die meer tot het domein van het geestesleven behoren. In het huidige stadium hebben wij nog vaak de indruk dat de strijd tegen de natuur de voorrang geniet op het leven in harmonie met de natuur. Indien wij de gevaren die in de huidige situatie besloten liggen, weten te overwinnen, dan zal het streven naar macht en overheersing plaats moeten maken voor ervaringen van ethische en esthetische orde en dit met een intensiteit die groter is dan alles wat de mensheid in het verleden ooit heeft gekend.

Wij kunnen slecht hopen dat de mooie droom van David Hall in vervulling mag gaan. Niemand heeft ooit beweerd dat technologie een doel op zichzelf zou zijn. Van nature is zij gericht op de verhoging van de kwaliteit van het leven, maar wij moeten haar verstandig en zinvol weten te gebruiken.


c. De humanisering van de technologische samenleving

Het kan niet worden geloochend dat de opkomende techniek aanvankelijk in vele gevallen des-humaniserende gevolgen heeft gehad. Door zijn technische overmacht heeft Europa zich meester gemaakt van de meeste werelddelen en ontelbare volkeren tot knechtschap gebracht. Onze technische vooruitgang betekende voor velen ondergang en armoede, of erger nog, slavernij en dood.

In Europa zelf bracht de industrialisatie, de voornaamste vrucht van de technologie, enerzijds grote rijkdom voor enkelen, maar armoede en ellende voor de grote massa, die veroordeeld werd om voor een hongerloon in mensonwaardige omstandigheden te werken. Slechts moeizaam en ten koste van grote offers heeft het proletariaat een maatschappelijke ommekeer kunnen bewerken en meer humane levensvoorwaarden kunnen afdwingen.

Bij de gevolgen van onze verhoogde techniek moet ook de uitbreiding van het oorlogsgeweld worden gerekend. Oorlogen hebben helaas altijd bestaan, maar nooit hadden zij zo een omvang of de vernietigende kracht als in de 20ste eeuw. Ook op dit gebied hebben miljoenen mensen onze technische vooruitgang met hun leven betaald.

Ten slotte kan ook niet worden geloochend dat de vertechnisering van de samenleving een verruwing van de zeden, een geestelijke verarming tot gevolg heeft gehad. De materialistische mentaliteit, die alleen nog oog heeft voor winst en materieel voordeel, vond steun in de door de technologie geboden kansen. In een dergelijk klimaat werd de creativiteit van de mens overwegend voor de economische welvaart opgeëist. Reeds in de vorige eeuw hebben zowel Marx als Nietzsche deze decadentie gelaakt en de geestelijke armoede van hun tijd met de techniek in verband gebracht.

Al deze bedenkingen, die men in de geschriften van ontelbare auteurs aantreft, bevatten natuurlijk een kern van waarheid, maar raken toch niet de kern van de zaak. Zij hebben alle betrekking op het gebruik dat van de techniek werd gemaakt, niet op de technologie zelf. Vele van deze misbruiken zijn intussen grotendeels afgeschaft: de koloniale regimes zijn verdwenen, de slavernij heeft opgehouden te bestaan, de arbeider heeft zijn menselijke waardigheid herwonnen. In vele landen kwam een evenwichtige sociale wetgeving tot stand in een geest van rechtvaardigheid en solidariteit.

Het is waar dat vele nadelige gevolgen van de beginperiode van de technologische beschaving vandaag zijn overwonnen. Andere bedreigingen zijn thans in de plaats gekomen en vormen een gevaar, niet alleen voor bepaalde volkeren of bepaalde groepen, maar voor de hele mensheid. De ontwikkeling van de technologische samenleving heeft zulke bedreigende vormen aangenomen, dat het bestaan zelf van de mensheid nu op het spel staat. In deze situatie zijn wij niet gebaat met doemdenken en ondergangsprofetieën, maar evenmin met de “utopische visioenen” van een komend paradijs. Het vraagstuk dat ons dient bezig te houden, ligt op een andere terrein dan dat van toekomstbespiegelingen. Het heeft betrekking op het heden en het richt onze aandacht op de taak van dit ogenblik. Waar het op aan komt, heeft Hans Jonas goed geformuleerd in de openingszin van zijn baanbrekend boek Dat Prinzip Verantwortung: “De voor goed bevrijde Prometheus, die dank zij de wetenschap een nooit gekende kracht en dank zij de industrie een rusteloze aansporing kreeg, roept om een ethiek die zijn macht weet te beteugelen en hem ervan weerhoudt tot onheil van de mens te dienen.” Of anders uitgedrukt: de technologie kan slechts dan tot het welzijn van de mensheid bijdragen indien zij opgenomen wordt in een hoger cultuurproject, dat door de ethiek en de esthetiek wordt beheerst. De nieuwe tijd, zo radicaal verschillend van al wat er aan voorafging, heeft een nieuwe ethiek en een nieuwe zin voor orde en harmonie nodig. De vroegere levenswijsheid was op een andere situatie berekend. “Geen enkele overgeleverde ethiek”, zo schrijft Hans Jonas “kan ons de normen van ‘goed’ en ‘kwaad’ voorhouden die aan de totaal nieuwe modaliteiten van de macht en van haar nieuwe scheppingen beantwoorden.” Wij leven in een soort ethisch vacuüm, waar ieder naar eigen zin en voordeel handelt en altijd wel excuses vindt om de meest gewaagde en voor ons levensmilieu meest schadelijke projecten goed te praten, en waar de sterkste het altijd wint van de zwakkere.

Een dergelijke nieuwe ethiek moet voor alles op de gemeenschap gericht zijn. De enkeling die over voldoende middelen beschikt, zal zich altijd weten te behelpen en een rustig hoekje weten te vinden waar het goed en veilig is om te wonen. Intussen leeft de grote massa onder de rook van giftige wolken en kankerverwekkende afvalstoffen en onder de permanente bedreiging van kerncentrales, alle officiële geruststellingen ten spijt. Juist op dit terrein worden vandaag de echt misdaden tegen de mensheid gepleegd, maar ons collectief ethisch bewustzijn blijft ongevoelig voor deze vormen van het kwaad.

De oproep tot “meer cultuur” heeft in onze dagen een nieuwe betekenis gekregen. Vroeger was een dergelijke oproep hoofdzakelijk een uitnodiging om aan kunst, literatuur, geschiedenis en filosofie een grotere plaats te geven in ons leven. En daaraan bestaat ook vandaag meer dan ooit behoefte. Maar in de huidige samenleving neemt de technologie een zo grote plaats in dat elke oproep tot meer cultuur tevens een uitnodiging inhoudt om de overmacht van de technologie om te buigen tot een bijdrage aan de opgang van de mens naar zijn waarachtige bestemming, naar een leven in harmonie en schoonheid.
  Omhoog
 
SLOTBEDENKING

   
 

Het zwaartepunt van de Westerse cultuur ligt sedert eeuwen in de opbouw van een technologisch universum, waarvan zowel de grootheid als de dreiging ons iedere dag duidelijker worden. Die bewustwording van de omvang en de impact van de technologie op het leven en de toekomst van de mensheid vormt het kernprobleem waarmee wij vandaag geconfronteerd worden. Wij moeten ons verzetten tegen alle doemdenken dat de levensmoed ondermijnt, maar evenzeer tegen utopische visies die ons blind maken voor de problemen van het ogenblik.

De technologie heeft een verhoogde macht in onze handen gelegd, maar een verhoogde macht impliceert een verhoogde verantwoordelijkheid. Het zal ten slotte van ons afhangen of deze verworden macht zich tegen de mens keert, of integendeel onze bondgenoot wordt in ons streven naar meer menselijkheid, naar een nieuwe eengeworden mensheid.

Dit bondgenootschap heeft zijn begin en aanvang in het leven van ieder van ons. Het komt erop aan geen slaaf te worden van de techniek, haar misbruiken te bestrijden en haar integendeel als een godsgeschenk te beschouwen, dat ons kan helpen om meer welvaart, meer harmonie en meer schoonheid te bereiken – of anders uitgedrukt een waarlijk humane cultuur tot stand te brengen.

Het thema van de cultuur is onuitputtelijk, want het omvat het hele menselijke leven in al zijn aspecten en uitingen. Elk onderdeel van ons denk- en leefpatroon kan afzonderlijk bestudeerd worden in zijn ontstaan, zijn geschiedenis en zijn huidige situatie.
Het was de bedoeling niet om een of andere onderdeel van ons leefpatroon te bestuderen, maar wel om de diepere structuur van onze Westerse cultuur zichtbaar te maken, zodat we van daaruit tot een dieper inzicht in onze huidige situatie komen.

Het was de bedoeling niet om een of ander onderdeel van ons leefpatroon te bestuderen, maar wel om de diepere structuur van onze Westerse cultuur zichtbaar te maken zodat we van daaruit tot een dieper inzicht in onze huidige situatie komen.

Alles schijnt erop te wijzen dat wij het einde van een periode en de opkomst van een nieuwe cultuurperiode beleven. Iedere dag wordt het duidelijker dat het cartesiaanse cultuurproject uiteindelijk niet houdbaar is en zo al niet tot de ondergang, dan toch tot een verarming van de ware menselijkheid moet leiden. De onoverzichtelijke literatuur over dit onderwerp toont aan hoezeer wij ons van deze situatie bewust werden en uitzien naar een nieuwe oriëntatie. Het streven naar macht mondt uit in de verslaving van de mens. Het enthousiasme over de mogelijkheden en resultaten van de experimentele methode heeft ons op een dwaalspoor gebracht en het primaat van de ethisch-esthetische waarden uit het oog doen verliezen.

Indien er voor de Europese mens in de wereld van vandaag en morgen een taak is weggelegd, dan moet die er in de eerste plaats in bestaan het evenwicht te herstellen en de technologische wereld weer tot een humane wereld te maken.

  Omhoog
 
LITERATUUR

   
 

P.E.J. Buiks & R.C. Kwant, Cultuursociologie. Perspectief op cultuurvorming, cultuurbeweging en cultuurbeleid. (Alphen a.d. Rijn-Brussel: Samson Uitg., 1981)

L.E. Cahoone, The Dilemma of Modernity: Philosophy, culture, and Anti-culture. (New York: State University of New York Press, 1987)

R. de Schryver & R. Dillemans (ed.), Wegwijs Cultuur. (Leuven: Davidsfonds, 1986)
P.T. Durbin (ed.), A Guide to the Culture of Science, Technology, and Medicine. (New York: MacMillan, 1984)

J. Ellul, La technique ou l’enjeu du siècle. (Parijs: Armand Collin, 1954) (Eng. Vert. The technological Society. (New York: Raudum House, 1964)

Id., Le Système Technicien. (Parijs: Calmann-Lévy, 1977)

G. Friedmann, Sept études sur l’homme et la technique. (Parijs: Ed. Gonthier, 1966)

C. Geertz, The Interpretation of Culture. (New York-Londen: Basic Books, 1973)

D.L. Hall, The Uncertain Phoenix. Adventures Toward a Post-cultural Sensibility. (New York: Fordham University Press, 1982)

H. Jonas, Das Prinzip Verantwortung. Versuch einer Ethik für die technologische Zivilisation. (Frankfurt a.m.: Surhkamp, 1985)

T. Lemaire, Over de Waarde van Kulturen. Een Inleiding in de kultuurfilosofie. (Baarn: Ambo, 1976)

Id., De Indiaan in ons bewustzijn. De Ontmoeting van de Oude met de Nieuwe Wereld. (Baarn: Ambo, 1986)

J.J.A. Mooij, De Wereld der Waarden. Essays over cultuur en Samenleving. (Amsterdam: Meulenhoff, 1987)

C.A.  van Peursen, Cultuur in Stroomversnelling. Strategie van de Cultuur. (Amsterdam: Elsevier, 1975)

J.H.J. van der Pot, Die Bewertung des technischen Fortschrittes. Eine systematische Übersicht des Theorien. Twee delen (Assen: Van Gorcum, 1985)

  Omhoog
   

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 12

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat